Tijdens de coronacrisis zijn twee dingen pijnlijk duidelijk geworden. Ten eerste dat je gezondheid – en in hoeverre je dus in staat bent een vervelend virus aan te kunnen – een lot uit de loterij is. Ten tweede, dat de kansen in het leven bijzonder oneerlijk verdeeld zijn. Met name in het onderwijs, waar dat leven nog maar net uit de startblokken is, werd goed zichtbaar hoe scheef de verhoudingen werkelijk zijn.
Of het sluiten van de scholen werkelijk een noodzakelijke ingreep was, wil ik in het midden laten. Maar bij het besluit daartoe, werd er maar al te gemakkelijk vanuit gegaan dat elk kind over in elk geval twee voorwaarden beschikte om vanuit huis de lessen te volgen: een laptop en een eigen kamer. Of misschien moet ik wel zeggen: drie voorwaarden. Want met het wegvallen van het klaslokaal, was het aan de ouders of verzorgers om voor een stimulerende en steunende omgeving te zorgen. Die essentiële voorwaarden waren ongetwijfeld bij de beleidsmakers aanwezig, maar hoe anders was dit bij een maar al te groot deel van de bevolking.
Dit is goed zichtbaar in de indrukwekkende documentaireserie Klassen, waarin makers Sarah Sylbing en Ester Gould op een aantal scholen in Amsterdam Noord op zoek gingen naar de onderlinge verschillen tussen kinderen in groep 8 op weg naar het voortgezet onderwijs. De kinderen durven vrijwel allemaal groot te dromen, maar voor de kijker – en vaak treurig genoeg ook voor de kinderen zelf – is al direct duidelijk dat het vertrekpunt voor de kinderen bij lange na niet gelijk is, net als de drempels die onderweg worden opgeworpen. Er is een wereld van verschil tussen het kind dat een voedzame lunch krijgt aangereikt waarna ze zich in alle stilte in een ruime kamer met wijds uitzicht over haar schoolwerk kan ontfermen, en het kind dat op een geleende laptop probeert een werkende wifi-verbinding tot stand te brengen in een kleine flat die ze deelt met ouders die de taal van de juf niet spreken, geen kaas hebben gegeten van de techniek en nog meer kinderen hebben die allemaal hun eigen specifieke aandacht nodig hebben.
Uit onderzoek weten we inmiddels dat in vrijwel alle groepen in het hele land de resultaten in het taal- en rekenonderwijs achteruitgegaan zijn. Het zijn met name de kinderen die voor de crisis al op een achterstand stonden, die nu nog verder achterop zijn geraakt. De Amsterdamse onderwijswethouder Marjolein Moorman concludeerde: Klassen laat ons scherper zien wat we al langer wisten. Ongelijkheid in het onderwijs is als onkruid: als je er niet hard tegen optreedt, gaat het woekeren. En door corona is de ongelijkheid nog harder gaan woekeren.
Ik heb het hier nu vooral over het onderwijs, maar dat is slechts een voorbeeld. Het hele systeem waarbinnen we geacht worden te opereren is doordrenkt van een heilig geloof in de meritocratie. Wie maar hard genoeg werkt en al zijn talenten benut, die redt het wel. De keerzijde van dit idee is dat wie het niet redt, het volledig aan zichzelf te wijten heeft. Had je maar harder moeten werken, loser.
Het hele idee van zo’n meritocratie is afkomstig van De Britse socioloog Michael Young die het concept introduceerde in zijn essay The Rise of Meritocracy. Alleen… Young schreef het als een kritiek, niet als ideaal om na te streven. En toch is dat exact wat veel westerse samenlevingen, waaronder ook Nederland, deden. Geen stageplek? Kwestie van je wat harder invechten, zou Mark Rutte zeggen.
Ik zou willen dat ik hier vandaag stond met een pasklaar antwoord, met dé manier om werkelijke kansengelijkheid te creëren. Dat het, om maar bij het voorbeeld van het onderwijs te blijven, een kwestie is van het lerarentekort oplossen. Van de klassen verkleinen. Van bijlessen beschikbaar maken voor iedereen, ook voor kinderen van ouders met een kleine beurs. Dat is allemaal niet hét antwoord… maar het helpt allemaal wel.
De meritocratie is een fabel. Een leugen. Natuurlijk, hard werken valt aan te bevelen. Maar het maakt wel degelijk uit waar je wieg staat, hoe je achternaam klinkt, of je ouders veel geld of in elk geval een rijk gevulde boekenkast hebben, of je docent snapt waar jij vandaan komt.
Kansengelijkheid begint bij investering: van geld, tijd en geduld. Maar om de onderliggende mechanismen die voor uitsluiting zorgen te veranderen, vereist het bovendien een andere houding. Een andere houding niet alleen van de overheid, maar ook van scholen, bedrijven en ook zeker de burgers zelf. Het gaat niet alleen om hoe hard je werkt, maar vooral ook om hoeveel geluk je hebt. En het zou al heel wat oplossen als we dat nu eindelijk eens gaan inzien.