Een tosti-ijzer op zijn kant, zo zou ik het vaartuig nog het meest omschrijven. Van buiten dan. Ik ga natuurlijk naar binnen. Het luik wordt dichtgeschroefd. Alle lampjes die branden moeten, branden. Alle meters die meten moeten, meten. One. Zero. Niner. Two. Eight. We volgen het protocol. Een krakende stem van iemand in een andere wereld: Roger that. De kille bevestiging dat ik de bodem heb bereikt. Vermoedelijk juichen ze, slaan ze elkaar op de schouders, high-fiven elkaar. Ik niet, ik ben alleen. Meer alleen dan iemand ooit geweest is. Ik zet schakelaars om, lampen flitsen aan. Ik ben omring door totale duisternis, daarbinnen nu een donkerblauwe gloed, het is adembenemend. En wat het licht raakt rechtstreeks glinstert binnen op mijn scherm. Wit zand waar nooit een afdruk in gemaakt is. Een steen, mogelijk ooit afgebrokkeld van een klif en zijn weg gevonden naar precies deze plek, meewandelend met het zand, bewegingen nauwelijks zichtbaar. Wie maar lang genoeg volhoudt, komt altijd uiteindelijk wel ergens. Op het gladde oppervlak deinen onverwachte bloemen mee met de stroom die ik veroorzaak. Hun kruin licht helderblauw op terwijl ik traag voorbij zweef en mijn aandacht getrokken wordt door een nieuwsgierige aal wiens brein ik in zijn transparante schedel achter volkomen zwarte oogbollen zie zitten. Hij snuffelt aan me en snel wordt duidelijk dat ik van ons twee het minst interessant ben. Leven gedijt bij zonlicht, planten, fotosynthese, je kent het riedeltje. Hier, diep in de hadale zone, waar de zon nooit zal doordringen, krioelt het van leven waar men in de andere wereld niet eens van kan dromen, nooit mee in aanraking zal komen. Ik zie grenadiervissen en slakdolven. Ik zie fluorescerende tentakels en ik zie drakenkaken. Ik zie plastic. Ik zie plastic. Ik zie destructie. Hier, waar geen mens ooit was en waar geen ander mens ooit komen zal, zie ik de mens.
Geschreven voor www.shortreads.nl