Het is luid. Luider dan je je voor kunt stellen wanneer je nooit zo’n tocht gemaakt hebt. In films zie je mensen nog gewoon met elkaar praten, maar zelfs via de microfoontjes die aan onze helmen zitten en de koptelefoons daar weer onder, zijn de anderen nauwelijks verstaanbaar.
Niet dat ze veel zeggen, overigens.
Iedereen zit maar wat voor zich uit te staren. Alleen de premier zit, schuin tegenover me, schichtig uit het raam te kijken. Zijn kraaloogjes schieten alle kanten op alsof hij naar iets of iemand op zoek is, op de grond ver onder ons. Hij frunnikt onophoudelijk aan de wijde mouwen van de qamis die hij draagt.
Ik kijk ook naar de grond onder ons, de grond die ik zo lang niet heb gezien. Ik was vergeten hoe zeer ik het gemist heb. Vlak voor we de vallei inschieten komt een tweede helikopter naast ons hangen. De piloten gebaren kort naar elkaar en de tweede helikopter laat zich weer zakken, terug naar achter.
De vallei, met zijn groene, glooiende velden, de zwarte bergen aan weerszijden waar in deze tijd van het jaar nog sneeuw op ligt. Niet op de toppen, maar halverwege en aan de voet, alsof de berg probeert de ellendige winter van zich af te schudden. Ik vraag of we wat lager kunnen. De piloot reageert niet, maar de man tegenover me schudt kort zijn hoofd. Verontschuldigend legt hij een hand op zijn hart. Zijn ogen zijn vriendelijk, kalm. Op zijn schoot rust een groot geweer.
Ik knijp mijn ogen samen en tuur over de velden. Ik zie twee figuren stilstaan en naar ons kijken. Kinderen, denk ik. Jongetjes. Tussen hen in beweegt iets, een kluwen kleurige pakketten. Roze, geel, blauw. Daaronder zit waarschijnlijk nog een ezeltje.
Verder de vallei in. Het landschap verandert van felgroen naar donkergroen, naar bruin. Het gras maakt plaats voor met keien gevulde zanderige vlaktes. Dan weggetjes, zandpaden eigenlijk, daarna ook wegen. In de verte doemt de stad op. Een uitgestrekt mozaïek van platte daken in alle soorten bruin- en grijstinten. De ochtendzon die laag boven de omringende bergen hangt, werpt de ene helft in een fel schijnsel, en laat de andere helft in het donker.
De andere helikopter komt langszij en landt als eerste, wij volgen rap. De deur wordt van buiten opengeschoven en de man tegenover me helpt me van mijn helm af en springt vlot naar buiten. Hij neemt de omgeving op en gebaart me ook uit te stappen. Overal om me heen staan mannen als hij, gewapend, hun ogen strak op de gebouwen om ons heen waarvoor een nieuwsgierige menigte zich verzamelt. De premier krijgt hulp bij het uitstappen, hij zweet.
Ik adem diep in door m’n neus. De geuren die opstijgen uit de stad overheersen de walmen van de helikopters. Het is bijzonder hoe je geuren niet uit je geheugen kunt opdiepen wanneer ze er niet zijn, maar wanneer je ze dan weer ruikt komt er een stortvloed aan herinneringen mee.
Ik wrijf over m’n voorhoofd, precies dáár, voel onder m’n huid een ader kloppen. Ik neem nog een ademteug. Ik ben thuis. Terug op de grond die nooit van mij mocht zijn.
Dit verhaal droeg ik namens Shortreads voor op het Editio Debutantenbal 2018 in De Brakke Grond in Amsterdam
Nóg meer lezen? In 2017 verscheen mijn verhalenbundel ‘De man die zichzelf in Auschwitz liet opsluiten’. Bestellen doe je bijvoorbeeld hier. Of hier.