Op de tast zoekt hij naar de schakelaar die toch ergens naast de deur moet zitten. Gevonden. Een voor een schieten de Tl-buizen aan en hullen de ruimte in een fel, maar kil licht. Achterin knippert een van de lampen, het getik dat uit de buis komt is het enige geluid in de kamer. Dat, en zijn ademhaling.
Langzaam loopt hij verder naar binnen, plechtig haast. Het is alsof hier nooit meer iemand komt en misschien is dat ook wel zo. Hij sleept een vinger over de stalen archiefkasten langs de wand terwijl hij zijn weg vervolgt.
D – E – F
Q – R – S
Z.
Hij kijkt naar de lade. Daarin opgeborgen ligt de reden dat hij zich aanmeldde bij de academie, jaren geleden inmiddels. Of eigenlijk kwam het door de films die zijn vader met grote regelmaat afspeelde en waar hij als kleine jongen met grote ogen naar had gekeken. ‘Do you feel lucky, punk?’. De stoere cop, Harry Callahan, die was nep. Maar de man erachter niet, zo leerde hij al gauw. Die bestond echt, hier in zijn eigen stad nog wel, en hij wilde zijn als die man. Tegen de zin van zijn ouders in doorliep hij de academie, hulde zich een aantal jaar in het blauw en mocht zich toen, na meerdere pogingen en loodzware examens, voortaan detective noemen. Hij hield van die titel. Slechts eenmaal had hij zijn grote voorbeeld ontmoet. Die had een bezoek gebracht aan het oude bureau, omringd door fotografen en journalisten. Het hele bureau was uitgelopen om de legende te zien. Hij had een compliment gekregen over zijn vlinderdas, iets waar zijn eigen collega’s regelmatig de draak mee staken. Maar daar hield het dan ook wel mee op. Hij wilde zijn idool uithoren over de Grote Zaak, de zaak die nog altijd onopgelost was, maar hij moest het doen met een compliment. Meer kreeg hij niet. Het circus trok verder.
De ochtend dat hij het overlijdensbericht las nam hij een besluit: het was nu aan hem om de zaak op te pakken. In zijn eigen tijd, want niemand leek er nog iets van te willen weten. Maar als hij het niet deed, wie dan?
Hij trekt zijn vlinderdas recht, haalt diep adem en rolt dan de lade uit. Het zijn minder dossiers dan hij had verwacht, maar nog steeds genoeg om een tijdlang zoet mee te zijn. Hij bladert wat langs de mappen en vist degenen eruit die hem het meest relevant lijken. In een hoek van de kamer staat een groot bureau waar hij de documenten uitspreidt. Hij laat zijn ogen over de gruwelijke foto’s glijden, foto’s die het grote publiek nooit bereikt hebben. Zelf doen de verminkingen hem nog weinig, zijn enige fascinatie ligt bij de persoon die verantwoordelijk is voor al dit leed. Zijn eigen tablet, met daarop de vele aantekeningen die hij in de loop der jaren als hobbyist zelf maakte, legt hij in het midden van de tafel.
Hoe kan het toch dat ze de dader nooit wisten te pakken? Zijn idool had er bovenop gezeten, had geen detail gemist, en toch was de moordenaar hem steeds weer te slim af geweest. En het is niet alsof die zich in stilzwijgen had gehuld. Nee, hij had meerdere brieven naar de FBI gestuurd, brieven vol aanwijzingen, waar uiteindelijk toch niemand iets mee kon. Codes die niemand had kunnen kraken. Het had zijn grote voorbeeld niet losgelaten. Sterker nog, die was op zeker moment zo opgegaan in het onderzoek dat hij zelf ook berichten was gaan versturen. Naar de krant. Lovende brieven over zijn eigen rol in het geheel. Anoniem weliswaar, maar het spoor leidde al snel naar hem en hij werd van de zaak gehaald. Officieel in elk geval. Tot ver na zijn pensioen was hij met de zaak bezig geweest. Hij wist dat psychopaten altijd teruggingen naar de plek van hun misdaad, mogelijk hopend om toch nog gepakt te worden, zodat hun genialiteit eindelijk wereldkundig gemaakt zou worden. En dus was de oude diender ook steeds teruggegaan naar die onheilsplek. Elk jaar, stipt op dezelfde dag, zat hij in zijn auto en keek uit over de straat waar het allemaal was gebeurd.
De dader werd nooit gepakt en de stoere, rauwe cop was er nu ook niet meer. Hij strijkt over zijn vlinderdas en laat zijn ogen heen en weer flitsen, van de foto’s naar de dossiers, naar zijn eigen aantekeningen, terwijl hij langs de tafel ijsbeert. Wat heeft hij gemist, wat heeft zijn grote voorbeeld gemist. Hoe kan het dat de beste detective die hij ooit heeft gekend er jarenlang zo dichtbij is geweest en toch steeds misgreep. Wat had hij gemist elke keer dat hij terug naar de plek des onheils was gegaan.
Dan staat hij stil. Hij slikt. Hij kijkt naar de brieven die de dader naar de FBI stuurde en naar de brieven die zijn grote voorbeeld zelf schreef. Hij pakt een foto van de tafel. Een lege straat, precies in het midden had het slachtoffer gelegen, maar op de foto is daar niets meer van te zien. Een foto genomen vanuit de auto, door zijn idool, op een van de avonden dat hij terug was gekeerd naar het plaats delict. Teruggekeerd naar de plek van de misdaad. Teruggekeerd. Hij slikt nog eens, dit keer zonder speeksel.
Geschreven voor www.shortreads.nl
Nóg meer lezen? In 2017 verscheen mijn verhalenbundel ‘De man die zichzelf in Auschwitz liet opsluiten’. Bestellen doe je bijvoorbeeld hier. Of hier.