Een man werd op een brancard door de schuifdeuren van het gezondheidscentrum naar buiten gerold. Ik reed zojuist de straat in. Voor de deur stond de ambulance, in een straat net iets te smal om elkaar comfortabel te kunnen passeren. Stapvoets reed ik erlangs. Ik kon het niet nalaten opzij te kijken, naar de brancard en even maakten we oogcontact, de zieke en ik. Een jonge man nog, achter in de twintig schat ik, van Marokkaanse afkomst. Zijn ogen lagen diep in een lijkwit gezicht, onder die ogen wallen alsof hij al dagenlang nauwelijks had geslapen. Hij keek me recht in mijn ogen aan, maar leek me niet te zien.
Ik vroeg me af wat hem mankeerde. Was hij vanochtend plotseling zo wakker geworden, of was hij er al dagen slecht aan toe, maar besloot hij het gewoon even aan te kijken. Griepje. Gaat wel over. Zoiets. Hij was op eigen kracht dan toch maar naar de dokter gegaan. De huisarts, niet het ziekenhuis. Hij was misschien gewoon lopend naar binnen gegaan, had niet kunnen vermoeden dat hij ingesnoerd onder een deken weer naar buiten gereden zou worden.
Ik parkeerde een paar meter verderop, voor m’n eigen deur en moest daarna voor een boodschap weer langs de ambulance. De man was inmiddels naar binnen geschoven en aan het zicht onttrokken. Een van de ambulancebroeders stond te praten met wat ik denk dat de vrouw van de man was. Klein van stuk, een witte hoofddoek, crèmekleurige jas. De ambulancebroeder sprak rustig, onhoorbaar voor voorbijgangers. De vrouw hield vochtige ogen strak op die van hem gericht, nam elk woord op, knikte kalm.
Het enige geluid in de straat kwam van het zoontje. Een jongetje van misschien drie jaar oud. Stevig hield hij de hand van zijn moeder vast, of misschien was het andersom. Hij stond op zijn tenen, probeerde de ambulance in te kijken, maar reikte niet hoog genoeg. Overstuur schreeuwde hij om zijn vader, steeds maar weer opnieuw, hevig snikkend. Daarbij elke keer proberend net iets hoger op zijn tenen te gaan staan. Het mocht niet baten, hij zag niks. Hij bleef roepen, zonder dat er antwoord kwam. Op de hoek van de straat aangekomen zag ik alleen nog de ambulance. Ik hoorde een portier dichtvallen, daarna nog een. De ambulance kwam in beweging en verdween uit het zicht. Er bleef niemand achter. In mijn gedachten echoden de vallende tranen van het jongetje.
In maart verscheen mijn bundel ‘De man die zichzelf in Auschwitz liet opsluiten’. Die is onder andere hier te koop.