‘Bismillah’
Mo en Rachid trekken de wollen mutsen stevig over hun hoofd. Alleen de ogen zijn nog vrij en en er is een kleine opening bij de mond om adem te kunnen halen. Of om een sigaret te roken. Maar Mo en Rachid roken niet, ook niet vanavond, nu alles staat of valt met hun geplande actie en de zenuwen door hun beider lijf gieren.
‘Verman jezelf, a sahbi,’ zegt Mo. Hij slaat zijn partner stevig tegen de zijkant van zijn schouder. ‘Blijf kalm, doe gewoon precies hoe we het hebben voorbereid.’ Rachid knikt. Onzichtbaar onder de wollen muts staat het zweet op zijn voorhoofd en bovenlip. Hij voelt de druppels in zijn snor. Hij rilt een beetje en vraagt zich af of Mo het ziet. Het is de eerste keer dat hij is gekozen voor een missie en het is meteen een belangrijke. Het slotakkoord van een langdurige, zorgvuldig uitgevoerde actie. Mo is door de leiders al vaker uitgekozen, hij niet. Hij wil alles goed doen. Voor hen, voor de broeders, maar vooral voor Het Plan.
Ze staan met hun rug tegen de muur van een elektriciteitshuisje. Mo op de hoek, Rachid er pal naast. Mo tuurt om de hoek, het donker in. Daar, dat vrijstaande huis met het groene tuinhekje. Als de inlichtingen kloppen, is dat het laatste doelwit. Mo drukt een knopje op zijn Casio horloge in. Het schermpje licht blauw op. Het is nu precies anderhalf uur geleden dat het licht achter het slaapkamerraam uit ging. ‘Dit moet genoeg zijn, inshallah.’ Rachid knikt, hij wil niks zeggen omdat hij bang is dat hij door zijn zenuwen te hard praat en zijn stem door de stille straat zal galmen. Of nog erger, dat Mo merkt hoe nerveus hij is.
Mo gaat voor. Op een halve draf gaat hij de straat in, zijn rug gebogen, zijn nek ingetrokken. Hij blijft dicht bij de heg langs de stoep. Rachid volgt hem op de voet. Als ze bij het hek zijn aangekomen kijken ze nog eens goed rond, maar om hen heen is het het nog altijd leeg en stil. Dan springen ze over het hek en landen geruisloos in het gras. Ze weten precies waar ze moeten lopen om uit het zicht van de lichtsensor bij de voordeur te blijven. In het pikkedonker bereiken ze een klein raampje, het toilet. Het staat altijd open, stond in het dossier. Het klopt. Het is maar een klein raam, te klein voor het ronde lijf van Mo, maar Rachid past er met zijn kleine, magere lijf net doorheen. Mo doet zijn rugtas af, haalt er een schroevendraaier uit en heeft in een mum van tijd het raam losgeschroefd van het scharnier.
‘Jouw beurt,’ fluistert hij en gaat met zijn rug tegen de muur onder het raam staan, zijn gehandschoende vingers verstrengeld voor zijn buik. Rachid stapt op, wipt het raampje omhoog en gluurt naar binnen. Dan steekt hij zijn hoofd naar binnen, duwt zijn schouders er achteraan. Hij voelt de stortbak, pakt die voorzichtig aan beide kanten beet en trekt zichzelf zo naar binnen. Buiten houdt Mo Rachid’s voeten vast en helpt hem zo te voorkomen dat hij in één keer naar binnen kukelt. Rachid schrikt even als hij een voet op de grond zet en daarbij een toiletborstel omschopt. De plastic steelt raakt de tegelvloer en in het kleine kamertje klinkt het als een hels kabaal. Roerloos blijft hij zitten. In het huis blijft het doodstil.
Voorzichtig opent Rachid de deur en kijkt de gang in. Zijn hart bonkt inmiddels in zijn keel en als hij geen handschoenen zou dragen, zou hij op alles wat hij aanraakte klamme zweetplekken achterlaten. Hij stapt de gang in, op de witte plavuizen maken zijn zwarte Air Max schoenen geen enkel geluid. Toch loopt hij op zijn tenen. Naar de meterkast, draait het sleuteltje om, maakt de deur open en zoekt. Daar, die stekker moet het zijn, van de lichtsensor buiten. Hij pakt de stekker, maar omdat Rachid zo voorzichtig doet, wil die er maar amper uit. Tsjak. Los. De wollen muts moet inmiddels doorweekt zijn van het zweet. Het voelt als een ijskoude lap op het voorhoofd van Rachid. We zijn er bijna, zegt hij in zichzelf en haalt de voordeur van het slot en maakt die open. Voorzichtig zet hij een voet buiten de deur. Het licht springt niet aan. Rachid reikt wat naar voren en zwaait. Uit de schaduw komt Mo aangesneld. Als hij voor Rachid staat tikt Mo met zijn vlakke rechterhand even op zijn hart. Goed gedaan, broeder.
Met z’n tweeën sluipen ze de gang weer in. Aan het einde van de gang, bij het trapgat, blijven ze even staan. Ze luisteren. Er is niets dan doodse stilte. Iedereen in huis slaapt, dat kan niet anders. Nu doorzetten. Mo opent de deur naar de woonkamer, het glas in de deur rinkelt een beetje als hij de deurklink naar beneden drukt. Rachid zou het liefst omdraaien en wegrennen, maar dan zou hij de rest van zijn leven moeten onderduiken. Niets mag immers Het Plan in de weg staan en voor verraders is geen genade. En hij wil Het Plan ook uitvoeren, hij wil het echt.
In een hoek van de kamer zien ze hem staan. In het flauwe schijnsel van de maan werpt de boom een wazig silhouet op de muur. ‘Astaghfirullah,’ mompelt Mo. Rachid knarst met zijn tanden. Allebei voelen ze diepe haat opborrelen, maar dit is niet het moment. Ze stappen op de boom af, bukken en pakken die ieder aan een kant onder bij de stronk vast. Rechtop houden, dat maakt het minste geluid. Rustig lopen, niets laten vallen. Het loopt ongemakkelijk, zo diep voorovergebogen dat de onderkant van de boom slechts een centimeter boven de grond getild wordt. Zo lopen ze naar de voordeur. De boom is niet heel hoog, maar wel net wat te breed. Als Mo en Rachid de tuin instappen, buigen de onderste takken om tegen de deurpost. Dun glas spat uiteen op de plavuizen en op de tegels voor de voordeur. Alle lichten blijven uit, niemand wordt wakker. Eenmaal buiten rechten Mo en Rachid hun rug wat het lopen vergemakkelijkt. Zodra ze weer over het hek gestapt zijn zetten ze het op een lopen. De straat uit, voorbij het elektriciteitshuisje, naar het lege veldje waar hun pick-up staat. Ze smijten de boom achterin, het gerinkel van het glas deert hen hier niet meer. De mannen trekken de mutsen af en deppen breed lachend hun voorhoofd. ‘Dit was ‘m, broer, de allerlaatste,’ glundert Mo. ‘Allahu akbar,’ zegt Rachid alleen maar. ‘Allahu akbar,’ herhaalt Mo.
Badend in het zweet komt Joost recht overeind. Zijn laken en hoofdkussen zijn doordrenkt van het zweet. Zijn hart gaat als een gek tekeer en zijn adem schokt. Verdwaasd kijkt hij in het rond. Hij is gewoon thuis, in zijn slaapkamer. Het is nog vroeg in de ochtend, maar achter het gordijn komen de eerste zonnestralen de kamer al in. Joost zwaait zijn benen over de rand van het bed en steekt zijn voeten in zijn slippers. In zijn onderbroek loopt hij de kamer uit, de trap af, de woonkamer in. Hij staat er nog. Zijn boom staat er nog. Hij bukt voorover om een stekker van de vloer te pakken. Zijn rug kraakt, de jaren beginnen te tellen. Hij drukt de stekker in het verlengsnoer en de lampjes lichten op. De boom is bruin en kaal, maar de lampjes branden nog altijd even fel en van de zilveren slingers is geen glinstering verloren gegaan.
Op zijn slippers schuifelt Joost naar het raam. Hij hoest een paar keer, een stevige brok slijm die al dagen vast lijkt te zitten in zijn keel. Bij het raam steekt hij zijn duim en wijsvinger tussen twee lagen van de luxaflex. Het aluminium knakt als hij ze uit elkaar trekt. Hij gluurt naar buiten. Het is eind juli en Joost voelt zelfs op dit vroege tijdstip de hitte aan de andere kant van het raam die in de loop van de dag alleen nog maar erger zal worden. Joost tuurt van links naar rechts en weer terug. Er is niemand buiten. Hij hoest weer en laat de luxaflex los. Dan laat hij zich in een fauteuil zakken en krabt wat aan zijn buik. Hij kijkt naar de lampjes in de boom. ‘Ze krijgen m’n Kerst niet,’ zegt hij half mompelend. ‘Nooit.’
Volgend jaar komt mijn verhalenbundel uit. Het heet ‘De man die zichzelf in Auschwitz liet opsluiten’ en ligt vanaf 14 maart in de winkel. Koop het gerust! Ik heb er zelf ook een.