Trujillo’s De instructies en het ongemak van medeplichtigheid

Mijn meest recente vleesspijt kwam tijdens het lezen van Carolina Trujillo’s De instructies. Is het een oproep tot actie? Een manifest? Een preek? Wat het in elk geval wel is: een zorgvuldig opgebouwde literaire confrontatie met een ongemakkelijke waarheid van het soort waar men liever omheen leeft. In de vorm van een roman, vermomd als verhaal, ontvouwt zich een moreel vraagstuk dat wringt, schuurt en zich niet makkelijk laat afschudden.

Ik ben een vleeseter zoals sommige mensen sigarettenrokers zijn. In die zin dat ik er vaak mee ben gestopt om vervolgens tijdens een avondje uit te denken: ach, een keer kan toch wel? Om de week erop de hompen vlees weer op te stapelen in het winkelwagentje. Waar de vergelijking mank gaat, is dat in tegenstelling tot een sigaret, dat stuk vlees op mijn bord ooit een levend wezen was, met een kloppend hart en op het laatste moment pure doodsangst.

Trujillo voert ons mee in het spoor van Mol, een ietwat stuurloze protagonist die verzeild raakt in de wereld van dierenrechtenactivisme. Wanneer hij met zijn medestanders een slachthuis in brand steekt, lijkt het verhaal zich te bewegen naar een bekende, polariserende dichotomie: held of terrorist, idealist of extremist. Maar Trujillo weeft behendig een andere laag in het narratief, één die veel lastiger te duiden is. Ze vraagt niet zozeer om goedkeuring voor de daad, als wel om aandacht voor de omstandigheden die zulke daden voortbrengen. De lezer wordt zo minder rechter dan getuige.

Trujillo’s verhaal ontvouwt zich via flashbacks die het jaar van voorbereiding laten zien naast de voorgeschiedenis van Mol’s toetreding tot de beweging. Deze structuur creëert wat Mol zelf een “golfbeweging” noemt: “Op de top van de golf midden in de actie van de aanslag en dan weer dalend naar een rustiger tempo in de soms lome voorbereiding.” De aanval zelf is cinematisch beschreven, met “vonkenregens van een slijptol” en “welgemikte molotovcocktails”, waarin “piepschuimstukjes door een ventilatieschacht dwarrelen en dan vlamvatten.” Zoals Mol opmerkt: “We moesten elkaar bij dat schouwspel vandaan trekken. Vuur kan hypnotiserend werken, vooral als het een slachthuis in zoeft.”

De roman flirt bewust met de grenzen tussen fictie en handleiding. Verteller Mol schrijft in opdracht van activistenleidster Nora een white paper dat toekomstige activisten moet instrueren, compleet met Nora’s commentaar in de kantlijn: “Dit is meer ruis dan plan.” Deze metafictionele laag roept intrigerende vragen op over Trujillo’s eigen positie. Is dit, gezien haar bekende standpunten over dierenrechten in haar NRC-columns, een verhulde handleiding in romanvorm? De gedetailleerde beschrijvingen van acties – van spijkers in supermarktvlees tot brandstichting – zijn immers specifiek genoeg om als blauwdruk te dienen.

“Als je op aarde wilt zijn op de plek waar de meeste levens zijn beëindigd,” laat Trujillo een personage zeggen, “dan moet je niet naar een slagveld gaan, maar naar een slachthuis.” Zulke zinnen zijn niet sentimenteel of schreeuwerig, maar genadeloos precies. Ze duiden niet alleen op het geweld zelf, maar ook op onze collectieve bereidheid het te negeren. De roman legt pijnlijk bloot hoe makkelijk we dieren reduceren tot categorieën – ‘vlees’, ‘vee’, ‘consumptie’ – en hoe dit reduceren hand in hand gaat met het morele afstompen.


Toch is De instructies geen boek waar de eenduidige verontwaardiging vanaf spat. Trujillo toont ook de twijfel van haar personages, hun interne strijd, hun eenzaamheid. Mol is geen martelaar en zeker geen held. Hij is een mens, zoekend, tastend, soms naïef en daarmee des te herkenbaarder. Wanneer hij oog in oog staat met een varken op transport, schrijft Trujillo: “In die blik zag ik iemand.” Het is zo’n moment dat zich nauwelijks laat parafraseren. Het is literatuur die haar werk doet: niet door te overtuigen, maar door iets open te breken.

Precies deze meerduidigheid is wat De instructies zo fascinerend maakt. Mol’s ironische blik op zijn activistenleven is ontwapenend eerlijk: “Een leven van wekelijkse boodschappen in afritsbroeken, niet als vermomming maar als dagelijks bestaan, daar zou ik voor gaan, maar ik moest me tevreden stellen met wat ik krijgen kon en dat was dit. Chauffeur zijn bij Circus Amateurterrorist.”

Wat de roman verder bijzonder maakt, is Trujillo’s weigering om het conflict eenduidig te kaderen. De morele vragen die zich aandienen – over geweld, verantwoordelijkheid en de grenzen van protest – zijn niet bedoeld om beantwoord, maar om volgehouden te worden. De beschrijving van het slachthuis, haast klinisch maar niet zonder mededogen, werkt als een morele splinter. De confrontatie is niet zozeer met de dader, maar met de toeschouwer. Met onszelf.

De vraag die boven het boek blijft hangen is er één die onze tijd typeert maar zelden wordt gesteld: wat betekent het om toeschouwer te zijn van structureel geweld, en wat is de prijs van ons zwijgen? In een wereld waar protest snel wordt gereduceerd tot ‘overlast’ en activisme tot ‘extremisme’, vraagt Trujillo ons niet om partij te kiezen, maar om langer te blijven kijken en niet meteen weg te draaien.

Haar roman is doordrenkt van morele ambiguïteit zonder te vervallen in gemakzuchtig relativisme. Juist die spanning maakt het werk krachtig. En misschien is Trujillo’s meest radicale gebaar niet zozeer een oproep tot actie, maar het ongemakkelijke inzicht dat ware verandering begint bij het onder ogen zien van wat we liever niet zien. Niet bij het vuur, maar bij een eerlijke blik op wat daaraan voorafging.

Waardeer je dit artikel? Overweeg dan eens me te trakteren op een kop koffie